Eerste succesvolle beroep op Wet Homologatie Onderling Akkoord
Een Haagse winkelier heeft bij de rechtbank Den Haag een succesvol beroep gedaan op de Wet Homologatie Onderling Akkoord (WHOA) en een afkoelingsperiode – waarin gewerkt kan worden aan de voorbereiding van een akkoord met de schuldeisers – bedongen. Het is de eerste keer dat de wet, van kracht sinds 1 januari 2021, succesvol in stelling is gebracht.
Met de WHOA kunnen faillissementen van bedrijven makkelijker afgewend worden. Voorheen kon een enkele schuldeiser of aandeelhouder een minnelijke regeling van de schuldenlast nog tegenhouden. Bedrijven raken daardoor toch in faillissement, ook al zijn ze nog geheel of gedeeltelijk levensvatbaar. De rechter kan na invoering van de WHOA een onderhands schuldenakkoord aan álle belanghebbende opleggen.
Een winkelier heeft deze route nu succesvol afgelegd. Er is sprake van twee schuldeisers en de ondernemer vreest dat die zijn faillissement zullen aanvragen. ‘Dit zal een akkoord onmogelijk maken en een faillissement is dan waarschijnlijk onvermijdelijk. In dat geval is de kans groot dat de schuldeisers niets zullen ontvangen,’ aldus de ondernemer.
Voldoende deugdelijk en correct
Volgens de rechtbank Den Haag heeft de ondernemer ter zitting ‘voldoende deugdelijk en concreet onderbouwd met welke middelen hij binnen deze termijn (twee maanden, L.W.) een akkoord kan aanbieden aan zijn schuldeisers. Verzoeker kan dan ook worden ontvangen in zijn verzoek om een afkoelingsperiode,’ aldus de rechtbank.
‘Het bij elkaar houden en kunnen voortzetten van de – volgens de stellingen van verzoeker op zichzelf levensvatbare – onderneming is een belangrijk onderdeel van het beoogde akkoord’
• Rechtbank Den Haag
Bij de behandeling van het verzoek is 'gebleken dat een afkoelingsperiode noodzakelijk is om de door verzoeker gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten’. Dit geldt ook in de huidige situatie waarin verzoeker bij de winkelverkoop beperkingen van de corona-maatregelen ondervindt, stelt de rechtbank. ‘Het bij elkaar houden en kunnen voortzetten van de – volgens de stellingen van verzoeker op zichzelf levensvatbare – onderneming is een belangrijk onderdeel van het beoogde akkoord.’
Daarbij speelt een rol dat de winkelier een derde bereid heeft gevonden om €50.000 in zijn zaak te investeren. ‘Ook volgt daaruit, en uit de door verzoeker overgelegde taxatie van de voorraad en inventaris van verzoeker, dat met een akkoord een hogere uitkering aan de schuldeisers zal kunnen plaatsvinden dan ingeval van een faillissement; een faillissement dat zonder totstandkoming van een akkoord waarschijnlijk onafwendbaar zal zijn,’ schrijft de rechtbank.
Opheffing beslagen
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat ‘summierlijk is gebleken dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers gediend zijn met het gelasten van een afkoelingsperiode; een afkoelingsperiode waarvan eveneens summierlijk is gebleken dat die noodzakelijk zal zijn ter voorbereiding van een akkoord dat in het belang van de gezamenlijk schuldeisers is’. Het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode zal dan ook worden toegewezen.
De door de schuldeisers gelegde beslagen op de voorraad van de winkelier worden opgeheven. Volgens de rechtbank ‘is voldoende aannemelijk geworden dat het niet vrijelijk kunnen beschikken over inventaris en voorraad en (de aankondiging van) een executoriale verkoop daarvan de kans op het realiseren van externe financiering doet dalen en zal kunnen leiden tot een spoedig faillissement waarin (ook) de beslagleggers niets zullen ontvangen.’
De winkelier moet de rechtbank binnen een maand informeren over de voortgang van de akkoordprocedure.
Klik hier voor de uitspraak. Er is inmiddels ook een uitspraak van de rechtbank Amsterdam met een vergelijkbare strekking, klik hier