De Limburgse aanbesteding uit 2014 aan NS-dochter Abellio is een geruchtmakende affaire. Eerst bleek dat een oud-medewerker van NS voorafgaand aan de aanbesteding geheime bedrijfsinformatie van een concurrent had doorgespeeld aan NS. Een strafzaak tegen het management van NS – waaronder toenmalig topman Timo Huges – over deze kwestie liep in 2017 uit op een vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. Wel werden enkele betrokken directeuren door NS ontslagen, en moest Huges op instigatie van minister Dijsselbloem van Financiën het veld ruimen.
De aanbesteding leidde ook tot een boete van €41 mln van toezichthouder ACM. Die boete was gebaseerd op de stelling dat NS de Limburgse aanbesteding frustreerde door misbruik te maken van haar ‘economische machtspositie’ op het Hoofdrailnet. Volgens de ACM deed NS een ‘verlieslatend bod’ in de Limburgse aanbesteding. De reden zou een strategische zijn: NS was bang dat een succesvol bod van een concurrent in Limburg ook elders zou leiden tot een aantasting van haar positie in het regionale spoorvervoer.
Verband te onzeker
De rechtbank Rotterdam oordeelde in 2019 dat de boete van ACM niet in stand kon blijven. De rechtbank stelde dat ‘het gedrag van NS in de Limburgse OV-aanbesteding niet onder de reikwijdte van het verbod op misbruik van een economische machtspositie valt, omdat het verband tussen de Limburgse OV-concessie en de positie van NS op het HRN na 2024 te onzeker is’.
Op het moment van de uitspraak was nog niet bekend dat de concessie voor het hoofdrailnet na 2024 opnieuw naar de NS gaat. Minister Van Veldhoven van Infrastructuur en Waterstaat maakte dat half 2020 bekend. Aan de vraag of het bod van NS in de Limburgse OV-aanbesteding daadwerkelijk verlieslatend was, kwam de rechtbank Rotterdam niet toe.
Zitting
Op de zitting donderdagochtend 21 januari bij het CBb herhaalt de ACM de bezwaren tegen de handelwijze van NS bij de aanbesteding in Limburg. Er werd een ‘financieel onhaalbaar’ bod uitgebracht, er zou sprake zijn van ‘toetredingsbarrières’ en ‘het ontbreken van effectieve koperskracht’. Ook wijst de toezichthouder bij herhaling op de dubbele pet van de Staat bij de aanbesteding: enerzijds is de Staat afnemer van de NS (het verzorgen van de publieke taak van vervoer), anderzijds is de Staat ‘beschermheer van de aandeelhouder’, namelijk de Staat. Die dubbele pet leidt tot onzuiverheden in de aanbesteding, aldus ACM.
Advocaat Rein Wesseling van NS wijst vooral op de vele ‘eigen aannames’ en ‘eigen interpretatie’ van de ACM, en het ontbreken van noodzakelijk onderzoek. Hij verwijst daarbij onder meer naar een passage uit de uitspraak van de rechtbank Rotterdam: ‘Door het gebrek aan onderzoek is er geen inzicht in de vraag of NS zich in belangrijke mate onafhankelijk kan gedragen. Gelet daarop staat niet buiten redelijke twijfel vast dat NS een economische machtspositie heeft.’
Voorzitter Theo Simons sluit af met de mededeling dat het CBb op 6 april uitspraak zal doen. Dat kan bestaan uit vernietiging van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam en terugverwijzing, heropening van het onderzoek of het stellen van prejudiciële vragen. Het eind van de Limburgse aanbestedingsaffaire lijkt dus voorlopig nog niet in zicht.